|
|
|
Van toer- naar sportfiets |
|
Decennia
lang was er bij de aankoop van een fiets voor alledag één ding bij voorbaat duidelijk:
het basismodel. Een heer kocht een fiets met gewoon diamantframe, voor een dame werd het
een met damesbocht (een omafiets dus), en de wielmaat was in alle gevallen 28 x
1 1/2, of in moderne termen: 635 mm (= velgdiameter). Een ander model kon je
best exotisch noemen.
Tegenwoordig heeft een herenfiets nog steeds een
diamantframe (misschien met licht gebogen buizen), terwijl er bij de damesmodellen een
keuze bestaat uit een handvol standaardmodellen. De oude toerfiets-wielmaat is bijna
verdrongen door sportfiets-wielmaten. Nu is dit 28 x 1 5/8 (= 622 mm), in
de jaren zestig tot ongeveer 1975 kwam je echter 26" (= 590 mm) het meest
vaak tegen.
De
omslag
De sportfiets-mode kwam eigenlijk uit Engeland overwaaien. Vanaf bouwjaar 1950 zie je ook
bij de Nederlandse merken steeds meer kleinere fietsen. Tegelijkertijd duiken de eerste
damesfietsen met parallelle buizen op, ook in de toer-wielmaat. Iets later komt daar nog
de lage instap bij (met knikje in de bovenste van de twee buizen). Om de ontwikkeling van
de populariteit van toerfietsen enerzijds en sportfietsen anderzijds na te gaan heb ik
gekeken, hoeveel Nederlandse fietsen met welke wielmaat er vanaf het einde van de oorlog
per jaar in de fietsendatabank te vinden zijn. Het resultaat ziet u in de eerste grafiek:
|
Ontwikkeling van de verkoop van
Nederlandse fietsen per wielmaat
De gestippelde lijnen geven de ontwikkeling van de verkoop van toer- en sportfietsen aan,
aan de hand van wat er nu nog op straat rijdt, terwijl de doorgetrokken lijn voor de som
van beide staat. De curven zijn voor wat betreft de daadwerkelijke fietsproductie
enigszins vertekend, omdat oudere fietsen minder kans maken om nog steeds mee te gaan en
daarmee in de fietsendatabank terecht te kunnen komen dan nieuwere. Deze kans wordt bij de
35 à 55 jaar oude fietsen per jaar met ongeveer 2 % kleiner.
De totale verkoop van fietsen groeit na de oorlog sterk, dit
als gevolg van de grote inhaalvraag en de wederopbouw van de productiecapaciteiten en de
logistiek. Volgens cijfers van het CBS wordt in 1949 weer het productieniveau van het
topjaar 1940 bereikt. Mensen schaffen daarbij -mede vanwege gebrek aan een alternatief-
dezelfde fiets aan die ze al voor de oorlog hadden: een toerfiets.
Pas in de loop van de jaren vijftig komt hier verandering
in. Vanaf ongeveer 1953 worden er geleidelijk steeds meer sportfietsen verkocht. Na 1956
dalen de verkoopcijfers doordat de ouderwetse, zware toerfietsen in onmin raken. Deze
trend wordt echter opgevangen door de sportfietsen, die vanaf 1958 de toerfietsen
overvleugelen.
Rond het begin van de jaren zestig vertoont de totale
fietsenverkoop een tweede naoorlogse boom. Maar deze keer grijpt de consument naar
modellen met een moderner imago. De daling in de grafiek tegen het einde van de jaren
zestig is overigens voornamelijk veroorzaakt door het feit dat ik fietsen uit deze tijd
minder consequent in de databank heb geregistreerd dan oudere fietsen.
|
De keerzijde
Bij de betrouwbaarheid van deze gegevens is echter een kanttekening te plaatsen: de
aantallen uit de fietsendatabank komen niet helemaal overeen met de productiecijfers zoals
het CBS deze voor de Nederlandse rijwielindustrie aangeeft.
In de tweede grafiek worden de totalen van beide bronnen
kwalitatief met elkaar vergeleken. Daarbij is voor de cijfers uit de fietsendatabank
-anders dan in de bovenstaande grafiek- een correctie voor de uitval van ca. 2 % van
de fietsen per jaar inbegrepen. De CBS-cijfers zijn proportioneel omgerekend naar het veel
lagere niveau van de aantallen uit de fietsendatabank. Met andere woorden: de grafiek
geeft geen absolute aantallen weer maar laat alleen de verhoudingen tussen de cijfers uit
de twee bronnen zien.
Vergelijking van de cijfers uit de
fietsendatabank met de CBS-cijfers
|
Tot
1953 lopen beide curven aardig gelijk. Dan gaat het echter mis, met name wat betreft de
dip in de tweede helft van de jaren vijftig en de sterke toename in de vroege jaren
zestig. Daarmee is ook onduidelijk, of het verhaal klopt dat de sportfietsen de branche
uit een dal hebben getrokken. Immers, de CBS-cijfers kennen geen duidelijke daling in de
fietsverkopen in de periode 1946 - 1965.
Voor deze afwijking zijn principieel drie verklaringen
mogelijk:
- de gegevens uit de fietsendatabank kloppen niet omdat bij het registreren van fietsen
systematische fouten zijn gemaakt;
- de CBS-cijfers kloppen niet, b.v. omdat misschien fabrikanten tegenover het CBS om
tactische redenen niet altijd juiste opgaven hebben gemaakt;
- de aantallen overgebleven fietsen (uit de fietsendatabank) zijn door systematische
factoren niet te vergelijken met productiecijfers (dit is bijvoorbeeld het geval als de
gemiddelde kwaliteit van de fietsen uit bepaalde jaren slechter was dan anders, waardoor
er relatief veel fietsen uit die tijd zouden zijn weggegooid).
Welke van deze verklaringen juist is durf ik niet te zeggen,
maar ik vermoed dat alle drie voor een deel van toepassing zijn. |
Samengevat
De vergelijking tussen de cijfers uit genoemde twee bronnen maakt duidelijk dat de
gegevens met enige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Met name de terugloop
van de fietsproductie na 1956 zoals uit de databank afgeleid, is wel heel sterk en daarmee
niet zeer geloofwaardig. Maar ook de CBS-cijfers zullen door de jaren heen waarschijnlijk
niet altijd consistent zijn.
Desondanks mag gesteld worden dat de sportfietsen in de
tweede helft van de jaren vijftig de aloude toerfiets hebben overvleugeld. Behalve met de
verbeterde kwaliteit van de openbare wegen heeft dit zeker ook te maken met een veranderde
status en gebruik van de fiets in het kader van de opkomende motorisering. In dit verband
werkt ook een blik op het aandeel van heren- en damesfietsen verhelderend. Uit de
fietsendatabank blijkt dat 54 % van de overgebleven toerfietsen uit de periode 1946 -
1970 damesmodellen zijn en 46 % herenfietsen. Bij de sportfietsen hebben de dames
echter een aandeel van liefst 72 %. De meerderheid van de heren zat dus toen op een
grote fiets - of nog liever op iets met een motor. |
|
Copyright by
Herbert Kuner, © 1999 ...
All rights reserved.
Last update: 14-12-1999
|