|
|
|
De
Geveke-Eysink-tweepersoonsfiets
William Geveke (1880 - 1951)
was een Utrechtse uitvinder die in totaal een tiental patenten op zijn naam heeft staan. Drie daarvan dateren
van omstreeks 1920 toen Geveke in Soerabaja woonde en betreffen een machine voor het verwerken van suikerriet.
Later verhuisde hij naar de Verenigde Staten voordat hij zich in Utrecht vestigde. Hier schreef hij een patent
voor een slijpmachine voor messen en scharen op zijn naam, en diverse patenten voor een
koffiezetapparaat.
Eén patent ging over fietsen. Het dateert van 1940, uit een tijd toen het
tandemrijden in de mode was. Geveke noemt als aanleiding voor zijn octrooi dat hij en zijn vrouw eigenlijk
geen twee fietsen nodig hadden: "Waarom twee fietsen voor twee zoo hecht aaneengesmede zielen als man
en vrouw?" Maar voor een echte tandem was er te weinig plek in huis. Zo ontwierp Geveke een compacte
tweepersoonsfiets.
Wat de Geveke-fiets van een echte tandem onderscheidt is dat er maar één ketting
en één stel pedalen en cranks op zitten, maar wel plaats is voor twee personen die allebei de fiets kunnen
aandrijven. De tweede zitplaats bevindt zich horizontaal verschuifbaar boven het achterwiel. Hij kan daardoor
enigszins op de lengte van de bijrijder worden afgesteld, en als maar één persoon de fiets berijdt kan de zit
helemaal naar voren geschoven worden.
|
|
Verklarende
schets van de fiets van Geveke (De Telegraaf, 16 april 1941, via www.delpher.nl)
|
De aandrijving van de
Geveke-fiets geschiedt door twee lange hefbomen. Deze zijn aan de voorkant met het normale crankstel
verbonden en steken nog een stuk naar voren uit. Aan het voorste einde zitten de pedalen voor de voorste
berijder, de pedalen voor de achterste berijder zitten halverwege de hefboom. Het draaipunt van het
aandrijfstelsel zit onder het zadel van de bijrijder en is via twee pendelbuizen met de hefbomen verbonden.
Geveke bouwde met zijn uitvinding voort op een Duits octrooi van 1923 op naam
van Amalie, Irmgard en Ilse Wille uit Maagdenburg. De drie vrouwen hadden een vergelijkbare compacte
tweepersoonsfiets ontwikkeld met een eenvoudiger hefbomenstelsel en een minder gunstige positie van de pedalen.
Het voordeel van de naar voren uitstekende pedaalpositie bij Geveke was dat beide fietsers daarmee meer plek
en een betere hoek voor de trapbeweging hebben.
Voor beide berijders resulteert de constructie in een ovale trapbeweging, met
een vrij grote effectieve cranklengte voor de persoon voorop. Het moet dus liefst iemand met lange benen
zijn die dan wel lichter kan trappen dan normaal, wat juist bij een tandem voordelig is. Voor de bijrijder
is de effectieve cranklengte vrij kort en tegelijkertijd de zadelhoogte geringer - het mag derhalve geen
lang persoon zijn. Een ander gevolg van de naar voren verlengde hefbomen is dat de fiets aan de voorkant
iets langer gebouwd moet zijn zodat de voorste rijder niet in een bocht met zijn voeten tegen het voorspatbord
stoot.
Volgens de uitvinder hoefde de fiets niet veel zwaarder gebouwd te zijn dan een
gewone eenpersoonsfiets. "De achter zittende passagier belast het voorste deel niet, en het achterwiel
kan er voldoende tegen." Dat laatste is maar de vraag. Bovendien is de verplaatsing van het zwaartepunt
ver naar achteren ongunstig voor het stuurgedrag van de fiets. Maar los daarvan is het een knappe oplossing
voor een tweepersoonsfiets met weinig extra gewicht. Een voordrager zou nog een oplossing geweest kunnen zijn
voor de ontbrekende bagagedrager én een betere gewichtsverdeling.
Geveke bouwde een prototype en trok daarmee op een tocht naar eigen zeggen veel
bekijks. Toch wilde hij het idee niet zelf exploiteren. Bij zijn messenslijpmachine en zijn koffiezetapparaat
(waarvoor hij delen bij Inventum in Bilthoven liet maken) kreeg hij te maken met ongeoorloofde namaak en
slepende rechtszaken. Vandaar zijn goede raad voor uitvinders: "Wendt u tot de groote fabrieken met uw
vondst. Die houden de processen langer uit dan de uitvinder alléén!"
Zo presenteerde Geveke zijn fiets in september 1941 op de Nederlandse Jaarbeurs
in Utrecht aan het publiek en de industrie. Volgens de verslaggever van het vakblad De Nederlandsche
Rijwielhandel zou fietsfabrikant Eysink uit Amersfoort interesse hebben om de uitvinding in exploitatie te
nemen. En dat was ook zo - er is in ieder geval het onderstaande door Eysink gebouwde exemplaar
bekend.
|
Door Eysink
gebouwde Geveke-fiets van vermoedelijk 1941/42 (foto's: Herbert Kuner)
|
Eysink heeft de Geveke-fiets
op enkele details gewijzigd. De horizontale rails voor het verschuifbare achterste zadel zijn komen te
vervallen. De horizontale trekkrachten op deze plaats worden zo te zien gedeeltelijk door het achterspatbord
opgevangen en de "zadelhoogte" voor de bijrijder is niet instelbaar. Ook zijn de hefbomen aan de
achterkant iets omhoog gekromd waardoor de pendelbuizen korter worden. Verder is voor een parallelframe
gekozen in plaats van een dames bocht ("omafiets").
Meer dan dit ene exemplaar is mij niet bekend. "Ik zal er later plezier
om hebben, als mijn fiets langs den weg suist. En ik zal er pas volop pleizier van hebben, als het aandeel
in de financieele baten eerlijk mijn kant opgaat!" zei Geveke in 1941. Van allebei is het niet gekomen.
De tandemmode uit de jaren 30 was toen al op zijn retour, en de oorlog zou al gauw voor het instorten van de
hele fietsproductie in Nederland zorgen. Het moment was buitengewoon ongunstig voor de fiets van Geveke. In
1951 overleed de uitvinder.
|
Bronnen:
- De Telegraaf, 15 en 16 april 1941
- De Nederlandsche Rijwielhandel, 12 september 1941, p. 356
|
Copyright by
Herbert Kuner, © 2015 ...
All rights reserved.
Last update: 03-01-2015
|